Iers

Iers
Iers of Iers-Gaelisch (Gaeilge, oudere spelling Gaedhilge, Gaedhealg) is een Keltische taal die gesproken wordt in Ierland.

Het Primitief Iers is bekend uit de vijfde en zesde eeuw door inscripties in het Ogham-alfabet. Vanaf de zesde eeuw zijn er Oudierse glossen, en vanaf 700 een rijke literatuur. Deze literatuur is later te boek gesteld want zij had wezenlijk het karakter van een oraal-poëtische overdracht. De Ierse stamgemeenschappen, georganiseerd in met elkaar rivaliserende koninkrijken, werden tegen elkaar uitgespeeld door de Normandische elite van Engeland die in de middeleeuwen de Ierse Zee overstak en het gezag in handen kreeg maar het vaak ook weer moest loslaten en uiteindelijk grotendeels door huwelijk opging in de Ierse koningsgeslachten. Alleen in de zogenaamde Pale, de provincie bewesten Dublin, en in de weinige zeehandelssteden wist het Engelstalige element zich te handhaven. De afwijzing door de Ieren van de Engelse kerkhervorming in de zestiende eeuw versterkte de Engels-Ierse tegenstellingen en voorlopig ook nog de positie van de Ierse elite. In de zeventiende eeuw was Engeland sterk genoeg om het opstandige Ierland met veel geweld te pacificeren. Op de koningsgetrouwe Engelse ‘baronnen’ na vluchtte de Ierse elite grotendeels naar het buitenland, haar landbezit werd geconfisqueerd en aan Engelsen geschonken. De Rooms-Katholieke Kerk en haar instellingen, met name de zeer talrijke kloosters, werden verboden en ontmanteld. Het Iers degenereerde tot de taal van analfabete paupers. Voorlopig ‘beschermde’ dit Iers de Ieren tegen Engelse en protestantse invloed en de Anglicaanse staatskerk bleef in haar aanhang dan ook beperkt tot de Engelse elite en de Engelse en Schotse kolonisten die in groten getale in de zogenaamde ‘plantations’ gevestigd werden op onteigend land. De Rooms-Katholieke Kerk zelf zou zich overigens afkeren van het Iers en de taalkundige anglicering van de Ieren actief bevorderen. Dat weerspiegelt de ambitie om in de Engelstalige wereld een machtsfactor te worden.

De Britse machthebbers vestigden het Engels als de enige officiële taal van Ierland. De verboden Katholieke Kerk steunde het Iers aanvankelijk door de zielzorg vanaf het Europese vasteland te laten bedrijven met daar opgeleide Ierssprekende missionarissen, als regel vluchtelingen die als dienaren van vreemde staatsmachten in Ierland werden vervolgd, maar toen de Britse overheid de Rooms-Katholieke Kerk na 1800 weer erkende, ging zij het Engels steunen omdat zij daarmee haar positie in het gehele Verenigd Koninkrijk dacht te kunnen versterken. Tot overmaat van ramp zag de Ierse nationalistenleider Dónall Ó Conaill (Daniel O'Connell) geen toekomst voor het Iers, en zette hij in op de Engelssprekende stedelingen, met name die in Dublin, omdat hij de weg naar autonomie van Ierland alleen geplaveid zag via een moderne Engelstalige generatie en het parlement in Londen. Op dat moment was het Iers nog altijd de meest gesproken taal in Ierland. Toen rond 1830 de algemene leerplicht werd ingevoerd, werd ook het Engels voorgeschreven als de enige onderwijstaal. Zelfs ouders die zelf geen woord Engels spraken, vroegen onderwijzers hun kinderen te straffen als ze op school Iers gebruikten. Sindsdien halveerde per generatie het aantal Ierstaligen en verschoof de grens tussen uitsluitend Engelstalige en tweetalige/Ierstalige gebieden steeds meer naar het westen. Daarbij speelde mee dat de toekomst van de Ieren niet langer in het eigen, door overbevolking en hongersnood geteisterde, land lag, maar in emigratie naar Engeland, Schotland, de Verenigde Staten en de Engelse koloniën. Engels was daarbij het noodzakelijke medium om zich een plaats te kunnen verschaffen.

Pas in de laatste decennia van de negentiende eeuw kwam er een tegenbeweging ten gunste van het Iers op gang. De voorman van deze beweging was Douglas Hyde met zijn geruchtmakende verhandeling The Necessity for De-Anglicising Ireland (1892) waarin hij betoogde dat de Ieren bezig waren zichzelf te vernederen en te verslappen tot tweederangs Engelsen. Alleen door de handhaving van hun culturele wortels zouden zij hun specifieke eigen aard en daarmee hun morele en politieke kracht kunnen behouden. In de Ierse taal moest deze kracht een uitdrukking gegeven worden. Met de in 1922 verworven staatkundige onafhankelijkheid zette de Ierse regering zich – althans officieel – in voor de herleving van het Iers. Iers werd de eerste overheidstaal, verplicht voor alle ambtelijke functies en overheidsdocumenten, en verplicht in het onderwijs. In de praktijk was het taalbeleid gebrekkig en halfslachtig, omdat inmiddels de meeste ambtenaren en leraren Engelstalig waren geworden. De meeste basisschooldocenten zijn inmiddels tweetalig, omdat ze ook de lessen Iers moeten verzorgen. De overheid had dat ook van ook van haar ambtenaren kunnen gaan eisen, maar tweetaligheid bleef een symbolische functievoorwaarde.

Een taalkundige omschreef het officiële Ierse taalbeleid als ‘gas geven en tegelijkertijd op de rem gaan staan’. Critici wezen erop dat de Ierse politici vooral anderen Iers wilden laten gebruiken en zelf niet het goede voorbeeld gaven. Zo werd het Iers officieel de eerste taal van het land, maar in 1926 besloot de regering dat ook in de nog overwegend Ierstalige gebieden om praktische redenen de bestuurstaal Engels moest blijven, zolang niet iedereen voldoende Iers kon spreken. Zo droeg ze bij tot de verdergaande verengelsing van de laatste Ierstalige gebieden.

Om voor overheidsfuncties in aanmerking te komen, moest officieel elke aspirant-ambtenaar tot 1974 Iers kennen. Al in de jaren 1920 was besloten dat niet de oude maar alleen nieuwe ambtenaren binnen 5 jaar de Ierse taal moesten leren beheersen. Maar telkens wanneer het vijfde jaar naderde, werd de termijn verlengd. Zo geschiedde 45 jaar lang, tot 1974, toen de regering die verplichting afschafte. Officieel verkondigde de regering dat ze verwachtte dat de afschaffing van het verplichte Iers tot een opleving zou leiden. De ombudsman voor de Ierse taal bracht een paar jaar een paar documenten aan het licht die aantonen dat de regering zeer goed wist dat juist het omgekeerde het gevolg zou zijn. Symptomatisch is het ministerie van Onderwijs, waar tot 1974 Iers de enige werktaal was. Een paar jaar geleden bleek dat op dat moment nog maar een kleine anderhalf procent van de ambtenaren daar in staat was hun werk in het Iers te doen. En dat terwijl het percentage Ieren dat goed tot zeer goed Iers kan spreken landelijk op zo'n 13 procent wordt geschat.

Als schaamlap voor dit falende beleid besloot de regering om in de laatste, overigens zeer kleine en ontvolkende, gebieden waar Iers nog een dagelijkse omgangstaal was – de Gaeltacht – de taal tot enige officiële overheids- en onderwijstaal te proclameren. Om de leegloop uit deze ver uit elkaar gelegen taalreservaten tegen te gaan stimuleert de overheid met subsidie de vestiging van ondernemingen, mits zij Iers als bedrijfstaal gebruiken. Dit werd niet consequent nageleefd en gecontroleerd zodat aangeworven bedrijven eerder bijdroegen tot de verengelsing. Officieel mag iedere burger in zijn contacten met de overheden in de Europese Unie een willekeurige taal van de EU gebruiken, dus ook Iers. Maar elke Ier weet dat zijn zaak dan vaak minder zorgvuldig en in ieder geval langzamer behandeld wordt. Daarom zien ook degenen die de taal goed beheersen er meestal van af Iers in officiële correspondentie te gebruiken. De overheid verontschuldigt zich voor het tekort aan Ierstalige ambtenaren, een tekort dat ze zelf heeft veroorzaakt. Het taalbeleid beperkt zich in de praktijk hoofdzakelijk tot symboliek in officiële opschriften.

De taal heeft in Ierland officieel een beschermde positie: het is de eerste officiële taal van het land. Ondanks deze erkenning hebben slechts weinigen haar ook echt als moedertaal geleerd en kan het Iers zelfs als een potentieel bedreigde taal worden beschouwd. De paradox is dat het Iers weliswaar als een tweede, ‘vreemde’ taal wordt onderwezen, maar niet als dagelijkse gebruikstaal wordt geleerd en slechts weinigen haar als moedertaal meekrijgen. De kracht van de orale traditie heeft het hedendaagse Iers verloren. De status van de taal is dus onveilig en haar voortbestaan bedreigd.

De taal wordt op alle (Engelstalige) scholen in de hele Ierse Republiek als tweede taal onderwezen, wat niet wil zeggen dat ze ook geleerd wordt. Het aantal scholen met Iers als primaire onderwijstaal is de laatste decennia in het overwegend Engelstalige deel gegroeid, niet alleen in de Republiek maar ook in Noord-Ierland, waar de rooms-katholieke nationalisten de taal willen gebruiken om zich tegenover de Engelsgezinde unionisten te profileren.

Als eerste taal fungeert het Iers nog in de Gaeltacht, kleine groepen samenhangende dorpen en buurtschappen in de graafschappen Donegal, Mayo, Galway, Kerry en zeer kleine gebieden in Waterford en Meath. In de hele republiek is de bewegwijzering tweetalig; alleen in de Gaeltacht is ze eentalig Iers.
Land (geografie)
  • Ierland
    Ierland (Engels: Ireland, Iers-Gaelisch: Éire, Ulster-Scots: Airlann) is het op twee na grootste eiland van Europa, en wordt voornamelijk omringd door de Atlantische Oceaan, behalve aan de oostzijde van het eiland, waar de Ierse Zee ligt. Het eiland ligt ten westen van het eiland Groot-Brittannië. Ten zuiden van Ierland bevindt zich de Keltische Zee, maar dit is een deel van de Atlantische Oceaan. Omdat het eiland erg groen is, is de bijnaam Emerald Isle, Smaragden Eiland.

    Het eiland bestrijkt een oppervlakte van 84.421 km². Het meet 485 kilometer van noord naar zuid en 275 kilometer van oost naar west. De lage landen in het midden worden omringd door bergachtige gebieden. De rivier de Shannon loopt van noordoost naar zuidwest en is de langste rivier van het eiland. Het grootste meer is Lough Neagh.